-
1 bee
n. bij; wedstrijd; vergadering[ bie:]1 bij♦voorbeelden:¶ 〈 informeel〉 have a bee in one's bonnet (about something) • door iets geobsedeerd worden/zijn; niet helemaal normaal zijn (op een bepaald punt) -
2 judge
n. rechter; jurylid; kenner--------v. beoordelen; oordelen, vaststellen; waarderen; als rechter optredenjudge1[ dzjudzj] 〈zelfstandig naamwoord; vaak Judge〉1 rechter♦voorbeelden:he is no judge (of that) • hij is geen expert (ter zake)→ sober sober/————————judge2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 beoordelen ⇒ achten, schatten♦voorbeelden: -
3 pacer
n. Stelt tempo vast (bij wedstrijd); voortdraven (paard); goed tempo[ peesə] -
4 leg
n. voet; been; gedeelte (bij een wedstrijd); meeteenheid bij vliegen--------v. benen, vlug lopen; zich het vuur uit de sloffen lopenleg15 〈 benaming voor〉 gedeelte (van groter geheel) ⇒ etappe 〈 van reis, wedstrijd e.d.〉; estafetteonderdeel; manche 〈 van wedstrijd〉♦voorbeelden:get someone back on his legs • iemand er weer bovenop helpenkeep one's legs • zich staande houdenpull someone's leg • iemand voor de gek houdenshake a leg • opschietennot have a leg to stand on • geen poot hebben om op te staanstand on one's own legs • op eigen benen staantake to one's legs • zich uit de voeten makenwalk one's legs off • zich het vuur uit de sloffen lopenwalk someone off his legs • iemand laten lopen tot hij erbij neervaltbe all legs • uit zijn krachten gegroeid zijnoff one's legs • zijn gemak ervan nemendbe (up) on one's legs • op de been zijn3 schenkel♦voorbeelden:♦voorbeelden:————————leg2〈werkwoord; legged〉♦voorbeelden: -
5 match
n. gelijke; opgewassen (zijn; wedstrijd, match; huwelijk; partij; paar, stel; lucifer--------v. aanpassen; passen; een waardige tegenstander; vergelijken; gelijk maken; huwelijken; uithuwelijken; (in computers) het vergelijken van informatiematch1[ mætsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 huwelijk5 paar ⇒ koppel, stel (bij elkaar passende zaken)6 lucifer♦voorbeelden:be a match for • opgewassen zijn tegen, niet onderdoen voorbe more than a match for someone • iemand de baas zijn————————match2♦voorbeelden:1 matching clothes/colours • bij elkaar passende kleren/kleurenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 evenaren ⇒ opgewassen zijn tegen, niet onderdoen voor♦voorbeelden:can you match that? • kan je dat net zo goed doen?they are well matched • zij zijn aan elkaar gewaagdmatch to • in overeenstemming brengen met -
6 on
adj. aan--------adv. verder; vooruit; vooruitgaan--------prep. op; aan; over; langson1[ on] 〈zelfstandig naamwoord; the〉————————on2II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉2 aan de gang ⇒ gaande, te doen3 op 〈 toneel〉♦voorbeelden:what's on tonight? • wat is er vanavond te doen?, welke film draait er vanavond?, wat is er op tv vanavond?5 oil on to \\td16 • olie stijgt tot \\td16¶ I'm on! • okay, ik doe meeyour plan is not on • je plan(netje) gaat niet doorthe wedding is on • het huwelijk gaat dooryou're on • daar houd ik je aan!————————on3〈bijwoord; vaak predicatief〉1 in werking ⇒ aan, in functie4 〈plaats- of richtingaanduidend; ook figuurlijk〉op ⇒ tegen, aan, toe♦voorbeelden:what's going on? • wat is er aan de hand?have you anything on tonight? • heb je plannen voor vanavond?leave the light on • het licht aan latenput a record on • zet een plaat opturn the lights on • steek het licht aanput on your new dress • trek je nieuwe jurk aan3 five years on • vijf jaar na dato/latercome on! • schiet op!get a move on! • maak voort!go on! • ga maar door, toe!all clocks go on an hour tomorrow • morgennacht gaan alle klokken een uur vooruitthe circus is moving on • het circus trekt verderpass the news on • zeg het voortsend on • doorsturen, nazendenspeak on • door blijven pratenthey travelled on • ze reisden verderwalk on • doorlopenlater on • laterand so on • enzovoortwell on into the night • diep in de nachtwell on in years • op gevorderde leeftijd(talk) on and on • alsmaar door/zonder onderbreking (praten)on! • vooruit!from that moment on • vanaf dat ogenblikthey collided head on • ze botsten frontaalshe looked on • ze keek toe¶ on and off • af en toe, (zo) nu en dan————————on41 〈plaats of richting; ook figuurlijk〉op ⇒ in, aan, bovenop5 over ⇒ met betrekking tot, aangaande, betreffende6 ten koste van ⇒ op kosten van, in het nadeel van♦voorbeelden:the sun revolves on its axis • de zon draait om haar aslive on bread and water • leven van water en broodride on a bus • met de bus gaanstand on the chair • op de stoel staanstay on course • koers houdena stain on her dress • een vlek op haar jurkthey marched on the enemy • ze marcheerden op de vijand affate smiled on Jill • het lot was Jill gunstig gezindshe hurt herself on the ledge • zij bezeerde zich aan de randpay off a sum on the loan • een som op de lening afbetalentravel on a plane • met het vliegtuig reizenwar on poverty • oorlog tegen de armoedeannounced on the radio • op de radio aangekondigdon the right road • op de juiste wega shop on the main street • een winkel in de hoofdstraatencounter trial upon trial • de ene beproeving na de andere doorstaanget on the train • instappenhang on the wall • aan de muur hangenI had no money on me • ik had geen geld op zaklean on a friend • steunen op een vriendon your right • aan de rechterkanta house on the river • een huis bij de rivierwinter is upon us • de winter staat voor de deurjust on sixty people • amper zestig mensenarrive on the hour • op het hele uur aankomenpay on receipt of the goods • betaal bij ontvangst van de goederenon the stroke of midnight • klokslag middernachtcome on Tuesday • kom dinsdagon opening the door • bij het openen van de deuron reading the letter she fainted • (net) toen ze de brief gelezen had, viel ze flauwbe on duty • dienst hebbenbe on fire • in brand staanon holiday • met vakantieon sick leave • met ziekteverlofbeer on tap • bier uit het vaton trial • op proefhave a monopoly on shoes • een monopolie hebben van schoenenagree on a solution • tot een akkoord komen over een oplossingthe joke was on Mary • de grap was ten koste van Maryhis work has nothing on Mary's • zijn werk haalt het niet bij dat van Maryshe has a year on her opponents in age • ze is een jaar ouder dan haar tegenkandidatenthe glass fell and broke on me • tot mijn ergernis viel het glas en brakthis round is on me • dit rondje is voor mij→ be on be on/ -
7 fixture
n. wedstrijd (op vastgestelde datum); onderdeel, installatie[ fikstsjə]1 〈 benaming voor〉iets dat/iemand die ergens vast bij hoort ⇒ blijver; leiding 〈 in gebouw〉, sanitair -
8 game
adj. moedig; klaar; mank lopen; invalide--------n. spel; pret; wild; wedstrijd--------v. spelen, dobbelengame1[ geem]♦voorbeelden:1 game of chance • kans/hazardspelplay a good/poor game • goed/slecht spelenhave the game in one's hands • de wedstrijd controlerenplay a losing game • de (wed)strijd verliezenplay the game • eerlijk (spel) spelen, zich aan de regels houdenplay a waiting game • een afwachtende houding aannemenplay a winning game • de (wed)strijd winnen, de bovenhand krijgenit's all in the game • het hoort er (allemaal) bijbe off one's game • uit vorm/niet op dreef zijngame and (set) • game en setgive the game away • het plan(netje) verklappentwo can play (at) that game • dat spelletje kan ik ook spelennone of your (little) games! • geen kunstjes!the game is up • het spel is uit, nu hangen wij/julliebe up to some game • iets in zijn schild voerenit's your game • jij wintwhat a game! • wat een komedie!1 grap(je) ⇒ geintje, pret(je)2 bedrijf ⇒ gebeuren, -wezen♦voorbeelden:make game of • spotten metthe game was to tell how many • het was de kunst/het ging erom te zeggen hoeveel♦voorbeelden:¶ 1 points is game • wie 21 punten heeft, wint→ fair fair/IV 〈 meervoud〉————————game21 dapper ⇒ kranig, f♦voorbeelden:I am game • ik doe meebe game for something • tot iets bereid zijn, ergens zin in hebben————————game3————————game4〈 werkwoord〉1 gokken ⇒ spelen, dobbelen -
9 hand
adj. handig, v.d. hand--------n. hand; handschrift; wijzer; 4 inch; kaarten i.d. hand van kaartspeler; arbeider; matroos--------v. aanreiken, doorgeven, geven; helpenhand1[ hænd]1 hand2 voorpoot3 arbeider ⇒ werkman; bemanningslid9 kant ⇒ zijde, richting♦voorbeelden:with bare hands • met de blote handchange hands • van hand verwisselenhold/join hands • (elkaar) de hand gevenread a person's hand • iemand de hand lezenshake someone's hand, shake hands with someone • iemand de hand drukken/geven/schuddenwring one's hands • ten einde raad zijnhands off! • bemoei je er niet mee!hands up! • handen omhoog!close/near at hand • heel dichtbijgo from hand to hand • van hand tot hand gaanAjax has a game in hand • Ajax heeft een wedstrijd minder gespeeldhand in hand • hand in handmake/earn money hand over fist • geld als water verdienenall hands on deck! • alle hens aan dek!be a poor hand at something • geen slag van iets hebbenhave a good/bad/poor hand • goeie/slechte kaarten hebbenoverplay one's hand • te veel wagen, te ver gaanplay into someone's hands • iemand in de kaart spelenshow/reveal one's hand • zijn kaarten op tafel leggenunderplay one's hand • niet het achterste van zijn tong laten zienon the one/other hand • aan de ene/andere kantwait on/serve someone hand and foot • iemand op zijn wenken bedienenbe hand in/and glove with someone • dikke vrienden zijn met iemandthey are hand in glove • ze zijn twee handen op één buikput one's hand in one's pocket • dokkenhave one's hand in the till • de kas lichter makennever do a hand's turn • nooit een vinger uitstekenbe/go hand in hand • samengaanhe has bitten the hand that fed him • hij bevuilde het eigen nestnot do a hand's turn, not lift a hand • geen hand uitstekenforce someone's hand • iemand tot handelen dwingengrease/oil someone's hand • iemand omkopenkeep your hands off! • hou je handen thuis!lay/put one's hand on • de hand weten te leggen oplift/raise a/one's hand to/against someone • iemand bedreigensit on one's hands • niets doenstrengthen one's hand • zijn positie verbeterentake/carry one's life in one's hands • zijn leven riskerenthrow in one's hand • zich gewonnen geventhrow up one's hands, throw one's hands up in the air • het opgevenmy hands are tied • ik ben machteloostip one's hand • zich in de kaart laten kijkenturn/set/put one's hand to something • iets ondernemen〈 eufemistisch〉 where can I wash my hands? • waar is het toilet?wash one's hands of something • zijn handen van iets aftrekkenwin hands down • op één been winnenat the hands of someone, at someone's hands • van(wege)/door iemandsuffer at someone's hands • onder iemands handen lijdenbring up a kitten by hand • een katje met de fles grootbrengenlive from hand to mouth • van de hand in de tand levenhave money in hand • geld ter beschikking hebbencash in hand • contanten in kasthe work is well in hand • het werk schiet goed opwe have plenty of time in hand • we hebben nog tijd genoegthe matter in hand • de lopende zaakhold oneself in hand • zich beheersenbe on hand • beschikbaar zijnrefuse something out of hand • iets botweg weigerenhave someone eating out of one's hand • iemand volledig in zijn macht hebbento hand • bij de hand, dichtbijready to hand • kant-en-klaarcome to hand • in het bezit komenyour letter is to hand • uw brief is aangekomena hand-to-mouth existence • een leven van dag tot dag; 〈 ongeveer〉te veel om dood te gaan, te weinig om van te levenwith one hand (tied) behind one's back • zonder enige moeite(at) first/second hand • uit de eerste/tweede hand2 hulp ⇒ steun, bijstand3 controle ⇒ beheersing, bedwang♦voorbeelden:write a legible hand • een leesbaar handschrift hebbengiven under his hand and seal • door hem eigenhandig geschreven en bezegeld3 have/take the situation well in hand • de toestand goed in handen hebben/nementake in hand • onder handen nemenget out of hand • uit de hand lopenhere's my hand (up)on it! • mijn hand erop!win a woman's hand • de liefde van een vrouw winnentake a hand (in) • een rol spelen (in)he died by his own hand • hij sloeg de hand aan zichzelfget one's hand in at something • iets onder de knie krijgenhave/keep one's hand in • in oefening blijven, bijhouden→ upper upper/1 macht ⇒ beschikking, gezag♦voorbeelden:change hands • in andere handen overgaan/van eigenaar veranderenput/lay (one's) hands on something • de hand leggen op ietsthe matter is completely in your hands now • u hebt de zaak nu volledig in eigen handthe matter is in the hands of the police • de zaak is in handen van de politiethe children are off my hands • de kinderen zijn de deur uittake something off/out of someone's hands • iemand iets uit handen nemenhave something on one's hands • verantwoordelijkheid dragen voor ietshave time on one's hands • tijd zat hebben————————hand2〈 werkwoord〉1 overhandigen ⇒ aanreiken, (aan)geven2 helpen ⇒ een handje helpen, (ge)leiden♦voorbeelden:hand back • teruggevenhand round • ronddelen2 hand someone into/out of a bus • iemand een bus in/uithelpen -
10 put on
aankleden; opladen; voorwenden, aannemenput on8 in werking/beweging stellen ⇒ aandoen 〈 licht〉; aanzetten 〈radio e.d.〉; opzetten 〈 plaat, fluitketel〉♦voorbeelden:put on an accent • een accent aannemenput on airs • zich een air gevenput on speed • sneller/harder gaanput on weight/flesh • aankomen, zwaarder wordenput on years • ouder gaan lijkenwho put the police on to me? • wie heeft de politie op mijn spoor gezet?he put me on to this vacancy • hij bracht me van deze vacature op de hoogte -
11 race
n. race; wedstrijd; ras, soort, afkomst--------v. rennen; deelnemen aan een wedlooprace1[ rees] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 wedren/loop ⇒ race2 sterke stroom/stroming4 ras5 volk ⇒ natie, stam; slag, klasse♦voorbeelden:out of/in the race • kansloos/met een goede kans (om te winnen)the races • de (honden/paarden)rennen————————race21 wedlopen ⇒ aan een wedloop deelnemen, een wedstrijd houden2 rennen ⇒ hollen, snellen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
12 return
adj. terugkomst, terugkeer, opbrengst; rapport--------n. terug; teruggave; ruimte; verdiensten; vergoeding; (in computers) de Return-toets heet ook Enter--------v. teruggeven; verklarenreturn1[ rittə:n] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 teruggave 〈 ook met betrekking tot belasting〉 ⇒ terugzending; 〈 bij uitbreiding ook〉 teruggezonden artikel♦voorbeelden:a good return on one's investments • een aardige winst op zijn investeringen¶ by return (of post) • per omgaande, per kerende postin return for • in ruil voor→ happy happy/————————return21 retour-♦voorbeelden:return fare • geld voor de terugreisreturn ticket • retour(tje)II 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉♦voorbeelden:a return visit • een tegenbezoek————————return31 terugkeren ⇒ terugkomen, teruggaan♦voorbeelden:1 retourneren ⇒ terugbrengen, teruggeven6 kiezen ⇒ verkiezen, afvaardigen♦voorbeelden: -
13 be on
7 op het programma staan ⇒ gegeven/vertoond/opgevoerd worden, op de radio/tv zijn♦voorbeelden:the match is on • de wedstrijd is bezigthe water's on again • er is weer waterbe on with something new • met iets nieuws bezig zijn2 ‘I want to put five pounds on Little Red Riding Hood’ ‘Right, Sir, you are on’ • ‘Ik wil vijf pond zetten op Roodkapje’ ‘Voor mekaar/u staat genoteerd, meneer’ 〈bij weddenschap; eigenlijk ‘u doet mee’〉it was well on into the night • het was al diep in de nacht5 that's not on! • dat doe je niet!7 what's on at the Plaza tonight? • wat draait er vanavond in de Plaza?¶ 〈 informeel〉 be on about something • 〈 algemeen〉 het hebben over iets; 〈 pejoratief〉 altijd maar zeuren over iets〈 informeel〉 be on at/to someone • iemand aan z'n kop/hoofd zeuren〈 informeel〉 be on to someone • even/eens praten met iemand; weten wat voor vlees men in de kuip heeft〈 informeel〉 be on to something • iets in de gaten/de smiezen hebbenII 〈werkwoord + voorzetsel〉♦voorbeelden: -
14 grand slam
grote slag (bij bridge); grootse wedstrijd (bij tennis)groot slem 〈figuurlijk ook voor het winnen van een reeks tennis/golftoernooien e.d.〉 -
15 jackpot
n. oplopende pot (in poker); hoofdprijs (in een wedstrijd); succes, winst (slang)jackpot♦voorbeelden:1 hit the jackpot • (de pot) winnen 〈bij poker enz.〉; 〈 figuurlijk〉een klapper maken, het helemaal maken -
16 run
n. hardlopen; afstand; rit; gedeelte; serie; "trein ", aanval--------v. rennen, weglopen; laten lopen; een programma starten (in computers); overgaan, laten lopen, beheren; voorbereiden; oprichten; voldoen; waarmaken; doorgaan; lekken; uitkleden; moeite doenrun1[ run] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 〈 benaming voor〉 tocht ⇒ afstand; eindje hollen; tocht, vlucht, rit; traject, route, lijn; tochtje, uitstapje 〈 van trein, boot〉; 〈 skiën〉 baan, helling; 〈 cricket, honkbal〉 run 〈 score van 1 punt〉♦voorbeelden:at a/the run • in looppasthe play had a five months' run in London • het stuk heeft vijf maanden in Londen gespeeldget/have a (good) run for one's money • waar voor zijn geld krijgengive someone the run of • iemand de (vrije) beschikking geven over〈 slang〉 the runs • buikloop, diarree————————run21 rennen ⇒ hollen, hardlopen2 〈 benaming voor〉 gaan ⇒ (voort)bewegen; lopen; (hard) rijden; pendelen, heen en weer rijden/varen 〈 van bus, pont e.d.〉; voorbijgaan, aflopen 〈 van tijd〉; lopen, werken 〈 van machines〉; (uit)lopen, (weg)stromen, druipen 〈van vloeistoffen e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 (voort)duren, lopen, gaan, zich uitstrekken, gelden3 rennen ⇒ vliegen, zich haasten♦voorbeelden:run at someone • iemand aanvallenrun at something • toestormen op iets2 the play will run for ten performances • er zullen tien voorstellingen van het stuk gegeven wordenrun afoul/foul of • 〈 figuurlijk〉stuiten op, in botsing komen metfeelings ran high • de gemoederen raakten verhit/liepen hoog oprun on electricity • elektrisch zijnrun to crabbiness • geneigd zijn tot vittenrun to extremes • in uitersten vervallenhe ran fifth • hij kwam als vijfde binnenrun across someone/something • iemand tegen het lijf lopen/ergens tegen aan lopenrun for it • op de vlucht slaan, het op een lopen zettenRoman noses run in our family • de adelaarsneus zit bij ons in de familierun through the minutes • de notulen doornemenhis inheritance was run through within a year • hij had binnen een jaar zijn erfenis erdoor gejaagdmy allowance doesn't run to/I can't run to a car • mijn toelage is niet toereikend/ik heb geen geld genoeg voor een auto→ run around run around/, run away run away/, run back run back/, run down run down/, run in run in/, run into run into/, run off run off/, run on run on/, run out run out/, run over run over/, run up run up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈 benaming voor〉 doen bewegen ⇒ laten gaan; varen, rijden; doen stromen, gieten; in werking stellen, laten lopen 〈machines e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 doen voortgaan, leiden, runnen♦voorbeelden:run someone over • iemand overrijdenrun a business • een zaak hebbenrun a car • autorijden, een auto hebbenrun someone close/hard • iemand (dicht) op de hielen zitten; 〈 figuurlijk〉 weinig voor iemand onderdoenrun a comb through one's hair • (even) een kam door zijn haar halen6 we won't run him • we zullen hem niet inschrijven/laten deelnemen -
17 stake
n. staak, paal; brandstapel; inzet, belang; prijzengeld; op het spel staan--------v. vastbinden aan een staak, stutten; afpalen, afbakenen; aanspraak maken op; verwedden, inzettenstake1[ steek] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:2 go to the stake • op de brandstapel sterven; 〈 figuurlijk〉 de zure vruchten plukken (van een onverstandig besluit)3 have a stake in something • zakelijk belang hebben/betrokken zijn bij ietslose one's stake • zijn inzet/de weddenschap verliezenbe at stake • op het spel staanthe issue at stake • waar het om gaat————————stake2〈 werkwoord〉3 spietsen♦voorbeelden:¶ 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 stake out • posten bij, in de gaten houden 〈 bijvoorbeeld (huis van) misdadiger〉 -
18 toward
prep. naar; jegens♦voorbeelden:she lives out toward the convent • ze woont op de weg naar het kloostershe turned toward Mary • ze keerde zich naar Mary toeher window faced toward the sea • haar raam keek uit op de zeehe walked toward the signpost • hij ging op de wegwijzer afwe're saving toward buying a house • we sparen met het oog op de aankoop van een huis4 toward six thousand people watched the match • bijna zesduizend toeschouwers woonden de wedstrijd bij -
19 blinder
n. instrument gebruikt om perifere zicht te verhinderen bij paarden; buitengewoon resultaat; bijzonder buitengewoon iets (Slang)[ blajndə]♦voorbeelden: -
20 dark horse
onbekende, kansloze deelnemer die onverwachts kampioen wordt in wedstrijd (vooral in politieke campagne)
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Watersnoodwedstrijd — Unter dem Namen Watersnoodwedstrijd (niederländisch – „Flutopferspiel“; wörtlich: watersnood = „Überschwemmungskatastrophe“, wedstrijd = „Wettkampf“) wurde ein Benefiz Fußballspiel bekannt, dessen Erlös für die Opfer und Hinterbliebenen der… … Deutsch Wikipedia
Донован Слейнгард — Общая информация Полное имя Донован Карлос Саверио Слейнгард Прозвище {{{прозвище}}} … Википедия
Anna Maria Geertruida Schmidt — Grab van Annie M.G. Schmidt Annie M. G. Schmidt (* 20. Mai 1911 in Kapelle als Anna Maria Geertruida Schmidt; † 21. Mai 1995 in Amsterdam) war eine niederländische Schriftstellerin und Journalistin. Sie gilt weltweit als eine der bekanntesten… … Deutsch Wikipedia
Annie M.G. Schmidt — Grab van Annie M.G. Schmidt Annie M. G. Schmidt (* 20. Mai 1911 in Kapelle als Anna Maria Geertruida Schmidt; † 21. Mai 1995 in Amsterdam) war eine niederländische Schriftstellerin und Journalistin. Sie gilt weltweit als eine der bekanntesten… … Deutsch Wikipedia
Annie M. G. Schmidt — Annie M.G. Schmidt Annie M. G. Schmidt (* 20. Mai 1911 in Kapelle als Anna Maria Geertruida Schmidt; † 21. Mai 1995 in Amsterdam) war eine niederländische Schriftstellerin und Journalistin. Sie gilt weltweit als eine der bekanntesten Kinderbuch… … Deutsch Wikipedia
Charles Dissels — Personal information Full name Charles Dissels Date of birth 21 December 1984 ( … Wikipedia
Ойер, Андре — Андре Ойер … Википедия
Mark Veldmate — Personal information Full name Mark Veldmate Date of birth 7 September 1984 ( … Wikipedia
Willem van Haecht — Scène établi pour le célèbre Landjuweel à Anvers en 156 … Wikipédia en Français
Daniil Ivanov — Personal information Nationality … Wikipedia
Willem van Hanegem — Wim van Hanegem Spielerinformationen Voller Name Willem van Hanegem Geburtstag 20. Februar 1944 Geburtsort Breskens, Niederlande Größe 181 cm … Deutsch Wikipedia